donderdag, januari 03, 2008

Herman J. Claeys: Lekker nieuwjaar



novelle


Het feestgedruis en het geslemp van de eeuwwende zijn aan Elsbet Hertekamp niet besteed. Enkel de knallen en het geratel van het vuurwerk en het loeien van de scheeps­hoorns op de Schelde heeft zij in de nieuwjaars­nacht in haar bedstee een poosje beluisterd, tot zij weer insluimerde.

In de ochtend van de nieuwjaarsdag trekt Elsbet Hertekamp de voordeur van haar woning in het oude schipperskwartier achter zich toe. De straten en pleintjes zijn leeg. Op de straatkeien liggen lege likeurflessen, kapotte bierglazen, verbrande hulsjes van voetzoekers en rotzooi van een fastfoodtent. Ze loopt naar de nabije voorhaven om er uren lang te zwerven langs kaden, bij sluizen, over bruggen. Ze is warm ingeduffeld en heeft een rugzakje aangesnoerd met leeftocht erin. De eerste mens die haar pad kruist zal ze begroeten met een nieuwjaarswens, neemt Elsbet zich voor. Geen eeuw­wens, geen millenniumwens, niet die flauwekul. Een jaar dat naar wens moge verlopen is al onverwezen­lijk­baar genoeg. En enkel en alleen de eerste die zij tegenkomt zal ze een nieuwjaar wensen, wie het ook zij.

Zij loopt voorbij het uitgedoofde Lichtschip 3 uit Oostende in het Bonapartedok, waar afgedankte, maar opgekalefaterde vistreilers, spitsen en een enkel motor­kastje aangemeerd liggen, uit het begin van de eeuw, de net afgelopen eeuw. In het aanpalende Willemdok kuiert zij langs een honderd meter lang cruiseschip dat er dokt voor de feestdagen. Door de lage waterstand ligt het huttendek op kadehoogte, zij ziet de stinkrijke passagiers, na de feestnacht dommelig nog in négligé of kamerjas, aan hun tafeltje of op hun bed zitten, maar niemand van hen gunt de voetgangster met haar stapschoenen, wind­jak, capuchon en plunjezak een groet of zelfs maar een benieuwde blik. Swiss Diamond, Bern, leest Elsbet op de achtersteven. Bij de Nassaubrug wordt zij opgeschrikt door hoefgetrappel: een dubbeldek city tours-koets getrokken door twee brouwerijkleppers stevent op een onmetelijk pakhuis af. Op de koetsier na is het rijtuig leeg. Na volbrachte nacht- en ochtendtaak, blijkbaar. Zij hoort het span nog naklepperen binnen de loods. Dan wordt het weer stil, onwezenlijk.

Op de Veurnekaai herleest Elsbet de inscriptie op de verweerde marmeren obelisk van bijna een eeuw oud ter her­­denking van een gebeurtenis die weer een eeuw dààr­voor plaatsvond:


100ste VERJARING
VAN
BONAPARTES DECREET
HET DELVEN DER DOKKEN
UITVAARDIGEND
10 AUGUSTUS 1903


Erboven klieft in bronzen reliëfsculptuur een scheeps­boeg door golven. Aan de westzijde staat 'Bonaparte-dok' ingebeiteld, aan de oostkant 'Willem-dok', en aan de achterzijde de datums 1803-1903. Tuurde hier Napoleon, na zijn verovering van de Lage Landen, vanop de Scheldedijk over toenmalige polders, rietgorzen en welen? Over Scheldedorpjes met vissershaventjes? Voorzeker.

Het Papegaaike, het rock-kroegje tegenover de Showboat aan het Sint-Laureinskaaitje is net dicht, zo te zien, want er branden nog lantarens binnen. Elsbet gaat even tegen de gevel zitten op de glooiende zitbank die geïmproviseerd is uit een rolluik, en monstert met gevoel voor contrast het torenhoge poepchique partyschip-hotel-dancing-restaurant Diamond Princess - alweer diamanten - dat wat verder z'n vaste kadestek heeft. Er twinkelen nog lichtfestoenen en kleurige lampions op de vier dekken, maar muziek waait er niet meer naar buiten.

Elsbet loopt nu langs het Verbindingsdok met de Flandria-rede waar zomerse rondvaartboten hun winter­slaap houden. Voorbij de Londenbrug ligt het drinkwater­bevoor­radingsschip en verderop enkele rijnaken met zacht ronkende stroomaggregaten op hun dek. Op de westkade rijst tussen de Montevideo-hangars het moderne Theater 't Eilandje, de thuishaven van het Koninklijk Ballet. Op de programma-affiche staat Het Zwanenmeer. En zie, ginds aan de overkant van het brede Kattendijkdok dobbert warempel een drift van vijftien zwanen op het bezoedelde brakke water, bijna niet te geloven. Een vloot trucks van Transpedo staat gerijd bij het Sasdok, uit een van de opleggers klinken flarden soundblastermuziek en getier van nafuivende routiers. Zulke voerlui hebben de plaats ingenomen van de passagierende en zwierende matrozen van vroeger, toen de zeehaven nog vlakbij was, de zeelui-op-de-lange-vaart die John Lundström vereeuwigde in zijn melancholische havenliederen. Wie zingt er tegen­woordig romantische folksongs of blues over de truckers-op-de-lange-weg?, vraagt Elsbet zich af.

Het gekraakte negentiende-eeuwse pand aan de Droogdokkenweg is verlaten. Het is een tussen loodsen en werkhuizen ingesloten statig herenhuis waar vroeger havendiensten kantoor hielden. De deuren zijn met hangsloten dichtgemaakt en de rolluiken zijn gevierd. De jonge krakers zijn er net voor de kerst uit gepest door het Gemeentelijk Havenbedrijf, weet Elsbet. Uit een kelder­gat duikt een getijgerde poes op, staart Elsbet aan, komt aarzelend en schuw op haar lokkende smakgeluidjes naderbij. Hele plakjes Maasdam-kaas uit haar mondvoor­raad krijgt het hongerige beest, het eerste wezen in dit jaar, in deze eeuw, in dit millennium dat Elsbet begroet. Voor je nieuwjaar, poes, hap toe.

Terwijl de kat gretig uit haar hand smult verschijnen voor Elsbets geestesoog de reveillons, die verachtelijke nachtelijke feestdissen met de kerst en met oudejaar. Als koppels en gezinnen de hele nacht obligaat schransen aan een gereserveerd en uiteraard niet zelf gekozen al te smal tafeltje in een benauwend overbezet restaurant, onder­gedom­peld in kitsch voor de ogen, kitsch voor de oren, kitch voor de tong. Met een peperduur feestmenu van vier, zeven, tien of dertien gangen tot het je de strot uitkomt. En als vanzelf glijden Elsbets gedachten af naar de legende van de kerststal, waarin verhaald wordt hoe een jong en onbemiddeld dakloos koppel, afkomstig uit den vreemde, overal in de stad de deur gewezen wordt tot het in arren moede een leegstaand optrekje te velde kraakt, waar de jonge vrouw op een strooien matras bevalt van haar eersteling. En uitgerekend de dag voor kerstmis, dat een feest ter ere van de krakers zou moeten zijn, werd hier dit gekraakte pand ontruimd op meedogenloos en harteloos hogerhands bevel.

Elsbet Hertekamp spreekt nu zelf haar sober proviand aan en piekert over de voorbije avond en nacht. Hoe het er in de stad aan toe moet zijn gegaan. Zevenhonderd­vijftig duizend toeschouwers samengeklonterd op de centrumkaaien, de helft meer dan het aantal inwoners van het hele stadsgewest samen. Voor het gratis vuurwerk boven de Schelde, voor de gratis soepbedeling en voor de gratis muziek. En op de rede overal walmende vuurpotten. Vuur Soep Muziek, dat was de wervende slogan geweest. Opgestopte straten en stegen, urenlang geen doorkomen meer aan. Een stadsinfarct. Of met de massa voortgestuwd worden, zonder te kunnen stoppen of eruit te ontsnappen. Gedrum. Geduw. Gejoel. Gezang. Gebras. Gelal. Geknal van rotjes.

Wat bezielt dat soort mensen toch? Dat samentroepen, dat drommen vormen, dat kuddegedrag. Dat te hoop lopen, dat samenscholen. Als er zich maar een gelegen­heid voordoet klonteren de mensen aaneen. Voor vuur­werk. Voor een festival. Voor een koninklijke uitvaart of huwelijk. In een dancing, in een housetempel. Voor een cultfilm in de bioscoop. Voor een match. 's Zomers op het strand. In een pretpark. 's Zaterdags op de Meir. Op de Boekenbeurs. Op een autosalon. Op de Vogelmarkt. Lijf aan lijf. Kont aan kont.

Hier is Elsbet alleen. Hier, op de mensenloze nieuwjaarsdag van 2000 in de verstilde haven, kan zij onbelemmerd alle richtingen uit. Ze kan rennen. Ze kan stoppen. Ze kan versnellen, vertragen. Geen mens zal haar hinderen. Ze kan een deuntje fluiten. Ze kan huilen. Ze kan schreeuwen. Ze kan schaterlachen. Ze kan op de grond gaan zitten. Ze kan op haar kop gaan staan.

Dat doet Elsbet. Eerst op de koude granieten kadekeien gaan zitten, pal in het midden tussen de vier hoge poten van een reuzenkraan, in gemijmer blikkend over het rimpelloze dokwater. Dan, een eind verderop waar de peilboten liggen, rugzakje afgooien, buitelen en twee minuten in handstand blijven staan. Tot ze haar lijf soepel neer laat glijden en een poos diep ademend op haar rug blijft liggen staren naar het zwerk, tot de kou van de grond door haar windjak dringt. Wie maalt erom?

Wat is het bevrijdend vandaag, op nieuwjaarsdag tweeduizend, alleen te zijn in de open lucht. Een haven­lucht die vandaag niet stinkt naar petrochemicaliën. Toch branden in het westen bij het Hansadok door de mist heen de nooit gedoofde hoge fakkels van Esso en Fina, de Eeuwige Vlammen van het grootkapitaal.

Zij dwarst de tien gerijde droogdokken, over de smalle bruggetjes gevormd door de bovenkant van de oude kolk­deuren, met hun handbediend draaimechanisme. Ze zijn alle leeggepompt. In sommige staat er een loodsboot of een sleper op z'n kiel, aan weerskanten gestut door hori­zontale schoorbalken. Met hun terrasgewijs gemet­selde wanden lijken de dokken wel diep uit de rotsen gehouwen rechthoekige amfitheaters. Door een trapgat in de wal daalt Elsbet langs overloopjes af naar de bodem van een niet bezette kom en betreedt de houten kielvloer. Nu is ze twintig meter diep omsloten door de sluisdeuren en drie getrapte muren, en boven haar ontwaart ze enkel een rechthoekig plafond van grijze lucht. Ze voelt zich midden in een arena staan. Er lijkt balletmuziek te zweven en honderden toeschouwers hebben een zitje gevonden op de trapwanden. Zij is nu gedost in zilveren veren en langzaam komt ze in beweging. Vol overgave danst zij op Tsjaikowski's gracieuze tonen van het Zwanenmeer. Zij is Odette, de koningin der zwanen, die, zoals zijzelf, betoverde jonkvrouwen zijn die alleen des nachts hun vrouwelijke gedaante aan kunnen nemen. Omringd door haar vijftien dienaressen danst zij een wals, daarna solo een sicilienne, met op haar hoofd een kroon als talisman die de betovering doorbreekt. Zij danst in vervoering voor de jonge prins Siegfried, die haar aanvankelijk als zwaan zag maar nu als vrouw. Die haar eerst wou bejagen, maar nu wil behagen. Tot zij opnieuw overvloeit in een wals die eindigt met een wervelende apotheose, en zij onder geestdriftig applaus en met bevallige revérences de bühne verlaat.

Het is mistig en kil. Volmaakt windstil. Van achter de hoge stroomdijk toet de hoorn van een oceaanstomer, en tweemaal kort na elkaar dreint verweg een weeklagende golftonige sirene. De aken en spitsen liggen roerloos. Elsbet stapt de Siberiabrug over en komt bij het impo­sante gebouw van de technische havendienst, maar ook daar is alles doods. Zelfs de brandweer en de havenpolitie die er onderdak vinden lijken in diepe winterslaap gedompeld. Geen auto daalt vandaag van de Noorderlaan af in het havenareaal. Alleen een vereenzaamde fietser peddelt ginds over hobbelige kadekeien naar het Schuil­dok voor lichters. Meeuwen zitten op meerpalen en dukdalven, maar ze krijsen niet vandaag.

Van ver is te merken dat de Mexicobruggen en de Asia­­brug werkeloos opgehaald blijven, dus bestijgt Elsbet langs het Pompenhuis de hoge vaste Straatsburg­brug over de monding van het Albertkanaal. Onder haar liggen de witte recreatieboten van rederij Den Hertog bewegingsloos tegen de kade.Van daarboven tuurt zij noordwaarts over de mistige zeehavendokken in de hoop de eenzame kerktoren van het gesloopte dorp Oosterweel te ontwaren, maar hogere torens van gestapelde contai­ners omringen hem angstvallig en onttrekken hem moed­willig aan het gezicht. Insteekdokken, loodsen, pak­huizen, bedrijfsgebouwen. En overal daartussen kranen, schoorstenen en masten, als ontbladerde en ontkruinde bomen.

Het is reeds een eind in de middag als Elsbet de haventerreinen verlaat via de Groenendaallaan tussen sombere veempakhuizen, en uitkomt bij het gigantische bioskoopcomplex Metropolis met zijn vierentwintig zalen. Op het uitgestrekte parkeerveld staan honderden personenwagens, de cinematempel draait op volle toeren. Vlakbij in een zijgevel ziet ze een drive-in fastfood restaurant, met een loket waaraan autorijders hun eerder bestelde junkfood in ontvangst nemen en betalen, met hun linkerarm door het portierraampje, zonder hun kont van de autostoel hoeven te lichten. Afwisselend staan en schuiven ze stapvoets in een file. Net zoals ze ook binnen in zo'n snertrestaurant bij de bestelbalie in de file zouden staan. Rijtjesmensen zijn het. Mensen die overal in files achter elkaar staan. Bij loketten van bank, post, station of bioskoop. Bij kassa's van warenhuizen. Bij een frietkraam. Bij de toiletten op festivals. Bij de flappentap met hun bankpasje in de hand en hun PIN-code in de kop. En met hun auto in de autowasstraat of op de snelweg, waar ze er niet tussenuit kunnen of mogen als ze het beu zijn. Zelfs virtueel staan ze in de file als ze thuis door de telefoon te horen krijgen: er zijn nog tien wachtenden vóór u! 0nverbeterlijke filemensen! Zouden de file­mensen dezelfden zijn als de kuddemensen die overal samentroepen? Vermoedelijk. Niet Elsbet. Zij gaat nergens heen waar samenscholingen of files kunnen ontstaan, ze vermijdt zorgvuldig dat ze erin terechtkomt. Hier staat of loopt niemand vóór haar, niemand achter haar.

En dieren, vraagt ze zich af, staan dieren ooit in een file? In kuddes, troepen en roedels wel, maar wachten ze ooit ergens achter elkaar hun beurt af in een rij? Nee, ze bestormen alle tegelijk de drenkplaats of de prooi. Nee, ook niet altijd waar. Sommige respecteren een pikorde, waarin ze hun beurt moeten afwachten. Maar nooit in een file.

Daarover piekerend beent Elsbet langs de autofile van de drive-in. De mensen in de auto's ziet zij niet, wil zij niet zien. Zij maken deel uit van hun auto, ze zijn niet denkbaar, niet bestaanbaar los van de rijdende, de staande kooi waarin ze verkrampt gezeten zijn. Het zijn geen echte mensen. Zij het on-mensen, robots?

Plots schrikt Elsbet uit haar somber getob op door een stem vlakbij haar oor. De mechanische stem van een praatpaal, die geactiveerd werd door een elektronisch oog waarvan ze argeloos de straal doorbroken heeft. Een stem die dwingend op haar inspreekt:

"Breek de sleur! Profiteer van ons feestmenu voor drie en een halve euro: een dubbele hamburger met fruitcocktail, een maxi-friet, een medium-coca-cola, en als toetje een chocolademousse. Spreek hier uw bestelling in. Breek de sleur! Quick drive-in restaurant wenst u een smakelijke kerst en een lekker nieuwjaar!"

De eerste stem, de eerste tot Elsbet Hertekamp gerichte woorden van dit jaar, van deze eeuw, van dit millennium.


Herman J. Claeys


.

Labels: ,